5 Dordtse Kunstpotterij Dordrecht

Van 1903 tot 1906 werkte Cornelis bij de Dordtse Kunstpotterij te Dordrecht, waar hij wederom het begin van een bedrijf meemaakte.Zijn aandeel in de ontwikkeling van de D.K.P. wordt als groot beschreven. Van zijn werk uit deze periode is vrij veel bekend dankzij de tentoonstelling in 1974 in het Museum Mr S. van Gijn in Dordrecht, de daar nog aanwezige keramiek bevindt zich in depot. Bij mijn bezoek aan dit museum was de conservator, toevallig ook een de Bruin, de gehele dag in conferentie, ik heb toen dus in Dordrecht niets van zijn werk kunnen zien.Bekend is het opvallende aardewerk, vaak met aangeboetseerde dierfiguren.

Het gezin heeft een aantal jaren in Dordrecht gewoond, aan de Bleekersdijk 24. Nol en Ina zijn daar geboren. J.M. de Groot schreef de catalogus "De Dordtse Kunstpotterij 1903-1908", waarin Cornelis uitgebreid aan de orde komt.De studie van W.D.H. Spijker, "Neder-landse Keramiek vanaf de Jugendstil tot 2000" zegt o.a. het volgende:"De Dordtse Kunstpotterij is opgericht onder directie van A. Mak. Cornelis de Bruin , daarvoor werkzaam bij De Distel, was vanaf de aanvang in dienst als ontwerper en schilder.Het werk van de DKP kenmerkt zich door een geheel eigen karakter. Typisch zijn bv. de vazen , tegels en prachtige tegeltableaus met Hollandse voorstellingen, veelal in klederdracht en soms met een toepasselijke spreuk voorzien, veelal naar ontwerpen van Cornelis de Bruin. De Bruin's ontwerpen met daarop dierplastieken zoals muizen, poezen of eenden zijn eveneens heel karakteristiek. Voorts zijn er door hem een aantal beelden gemaakt, soms gemerkt, soms alleen maar voorzien van de ingekraste initialen CdB".

In het tijdschrift Antiek wordt door mevrouw M. Singelenberg-van der Meer uitvoerig aandacht besteed aan de schilder en boetseerder Cornelis de Bruin. In de voorbereiding van dit artikel heeft ze een dag bij mij doorgebracht om het "archief" van Cornelis, dat ik bezit, door te lezen. Van haar verhaal heb ik nu weer dankbaar de vruchten geplukt.

Cornelis was een nogal heetgebakerd type, hij had regelmatig driftbuien, hij kon zich slecht bedwingen. Hij verdroeg moeilijk iemand boven of naast zich ,daarnaast was het een onrustig en zeer energiek mens, steeds op zoek.Volgens de verhalen raakte hij niet zelden in een handgemeen gewikkeld. Ook werden met regelmaat breekbare dingen aan diggelen gesmeten wanneer hij weer eens uit zijn vel barste, bij voorkeur die voorwerpen waarop degene die zijn driftbuienopriep, het meest gesteld was. Oma Nettie heeft het niet altijd gemakkelijk gehad.De Amsterdamse tegelhandelaar Heystee was een van de vaste afnemers van de D.K.P., maar accepteerde uitsluitend werk dat door Cornelis was gemaakt. In die tijd werd bij de D.K.P., dankzij het succes, een tweede kunstenaar aangesteld, die veel ervarener was en dat beviel de notoire solist Cornelis de Bruin minder dan matig.

Er was een nauwe relatie gegroeid tussen Cornelis en Heystee, Cornelis ging vaak met hem naar Amsterdam, waar hij dan logeerde bij Jean Stemmler, een handelaar in glas en keramiek, ook vaste afnemer van de D.K.P. Het was via deze connecties dat hij in contact kwam met de oprichter van "Plateelbakkerij Delft", de heer Briegleb.

Voor Heystee ontwierp hij tegels en met Stemmler ging hij vaak naar het buitenland, in Duitsland o.a. naar de "Duitse Schwarzwalder Steingutfabrik" in Hornberg, waar hij dan steevast verbleef in "Hotel Pension zum Baeren". Alhoewel hij uitgebreid de kans kreeg daar te blijven werken - hij werd daar zeer gewaardeerd - besloot hij na lange tweestrijd zich toch liever niet in Duitsland te vestigen, maar bij voorkeur vanuit Nederland duitse opdrachten uit te voeren.

Uit de periode 1905-1906 bezit ik talrijke brieven van zijn hand, waaruit naar voren komt dat hij het toch niet aandurfde in Duitsland, hij wilde geheel vrij zijn in zijn werk. Ook was de duitse sfeer niet bepaald de zijne.
"Duitsland en individualisme staan soms op gespannen voet".

Als er verder iets uit zijn brieven naar voren komt is het wel zijn liefde voor zijn gezin. Helaas zijn zijn brieven nimmer gedateerd. Waarschijnlijk is het laat in de herfst van 1905 wanneer hij Oma Nettie schrijft, met de onveranderlijke aanhef

"liefste lieveling":
"ik stel mij jou voor later als een lief gezet vrouwtje die met mooie kleren en zonder geldzorgen, lieve kinderen en een rustig huis toch geen berouw heeft zoo'n avontuurlijke schilder te hebben getrouwd, die af en toe wel eens nijdig kan worden".
Hij ondertekende altijd met:"je liefhebbende man".

In 1905 zag hij zich dus al in de eerste plaats als schilder,