Corns de Bruin ft
Werk en leven van Cornelis de Bruin



Stamboom

Voorwoord

Cornelis de Bruin ft
1 Jeugd en opleiding
2 Er gaan verhalen …
3 Plateelbakkerij “De Distel” Amsterdam
4 Gezin De Bruin
5 Dordtse Kunstpotterij Dordrecht
6 Plateelbakkerij Delft
7 Schilder
8 Recensies
9 Hollands Impressionisme

Tenslotte

Werk van Cornelis de Bruin
1 Tegelplateaus in het oorlogsmuseum Bloemfontein Zuid Afrika
2 Het Sinterklaasboek
3 Portretten
4 Zelfportretten
5 Taferelen
6 Landschappen
7 Zee & schepen
8 Overige schilderijen
9 Schetsboek
10 Studies voor tegelplateaus
11 Schetsen
12 Keramiek
13 Linoleumsnedes
14 Overig werk

10 Tenslotte

In de Stichtig voor Nederlandse Vormgeving Premsela wordt Cornelis genoemd in de ( lange ) lijst van vormgevers van nationaal belang. Hij is o.a. sterk betrokken geweest bij de vormgeving van het Tuschinsky-theater en de synagoge in de Linnaeusstraat. Ook maakte hij het Dyorama op de jaarbeurs in Keulen in opdracht van het comite voor Economisch Verkeer in 1932.

Naar hoe hij heeft geleefd met een 100 % joodse vrouw en dus joodse kinderen in de dertiger jaren, de tijd van de NSB en erger , nog wonend in een joodse buurt ook, valt slechts te gissen. In de familie werd daar nooit over gesproken, kennelijk een pijnlijk onderwerp.Overigens werd in Dordrecht waar Cornelis als katholiek te boek stond en oma Nettie als jodin, bij de aangifte van de kinderen geen geloof opgegeven, zoals blijkt uit de gegevens van de burgelijke stand in Dordrecht. In een krantenartikel in 1941 in Volk en Vaderland wordt de loftrompet gestoken over Cornelis en zijn onderwerpkeuze. Dit was een jaar na zijn dood.Hij heeft het begin van de oorlog nog meegemaakt en dus geweten dat het huis van zijn dochter Johanna in Rotterdam is gebombardeerd. Johanna kwam met haar zoon Rob in Amsterdam wonen op de etage onder die van Cornelis en Nettie.

Hij stierf aan maagkanker op 27 augustus 1940, met zijn eerste communiecadeautje in de hand.
Hij is begraven in Soest. Op zijn graf bevond zich het door Nol geboetseerde hoofd van Cornelis. Dat heeft de tand des tijds niet doorstaan. Onderaan de sokkel bevindt zich een slang die zijn eigen staart opeet , de eeuwigheid symboliserend. Oma Nettie en Nol's eerste vrouw Leentje liggen in hetzelfde graf. Oma Nettie ligt daar anoniem. Hij was een meer dan verdienstelijk en zeer veelzijdig kunstenaar en buitengewoon productief , die in de strijd om het bestaan meer dan eens concessies aan de kwaliteit heeft moeten doen, als plateelschilder en ceramist vind ik hem buitengewoon goed, als schilder meer dan verdienstelijk, hij heeft heel veel nagelaten, velen hebben hem "aan de muur", jammer dat ik hem nooit heb kunnen kennen.

Hij is de met afstand meest intrigerende de Bruin, hij verdient deze aan hem gewijde monografie.

Hans de Bruin, kleinzoon.
9 Hollands impressionisme

Cornelis wordt tot de Hollandse Impressionisten gerekend, hij heeft in de loop der jaren zijn stijl niet wezenlijk veranderd, hij was geen vernieuwer, hij bleef zichzelf trouw en was altijd direct herkenbaar. Er bestaat wel een zichtbaar onderscheid tussen schilderijen die in opdracht geschilderd zijn en zijn meer door zichzelf geinspireerde werk. De opdrachten werden preciezer , minder impressionistisch geschilderd.Wel is me bij het groeien van de verzameling opgevallen , dat zijn latere werk iets vrijer en meer impressionistsch was dan zijn vroegste werk, dat iets preciezer leek.

Verder maakte hij grafiek en hij schilderde in een fel gekleurd palet onderwerpen die verwant zijn aan de Haagse School. Volgens Pieter Scheen schilderde hij hoofdzakelijk landschappen, met af en toe figuren. Dat is een aantoonbaar onvolledig beeld en ik toon dat in dit boek ook aan. Hij schilderde ook portretten, stillevens, stadsgezichten, zijn botters op het IJselmeer mogen niet onvermeld blijven. Zijn broodschilderijen voldeden wel in doorsnee aan Scheens beschrijving.
In mijn jaren als huisarts in Amsterdam trof ik bij diverse families schilderijen van zijn hand, die ik altijd al herkende nog voor ik serieus naar mijn patient had gekeken . Ooit kwam ik eens bij een jong gezin voor een ziek kindje, daar hing naast 34 andere dingen heel hoog aan de muur bij het raam een groot schilderij van Cornelis, op zachtboard in een lindegroene zachtboard lijst. Ik heb hun een uitgebreide fotoserie van kind, hond en poes aangeboden in ruil voor dit schilderij. De vrouw vond het een vreselijk ding, haar man had het op straat gevonden bij het grof vuil. De deal was tot ieders genoegen en ik toog opgewekt naar lijstenmaker Heydenrijck aan het Rokin. Daar kwam een keurige kleine heer in een net pak opgetogen op mij af, hij had al van een afstand gezien dat het een werk was van "oude Kees". Zo hoorde ik dat "oude Kees" deze lijstenmaker frequenteerde en dat "oude Kees" zijn roepnaam op oudere leeftijd was.Het kind is snel genezen.

Ook heb ik via advertenties in de krant diverse schilderijen gekocht, verder nog bij kunsthandelaar Jonas Knoop in de Reguliersbreestraat in Amsterdam, die hem als een niet meer dan een zondagsschilder afdeed. Ik ben er erg zeker van dat alle overige dagen van de week ook intensief werden gebruikt. Jonas Knoop is in maart 2006 druk bezig zijn zaak op te doeken.Van Jonas Knoop hoorde ik ook dat heel veel werk naar Amerika is gegaan, zijn zuster had een kunsthandel in New York en er waren vele de Bruinen door haar handen gegaan.Veel emigranten waaronder talrijke joden namen zijn typisch hollandse taferelen mee naar Amerika om de sfeer van hun thuisland in huis te hebben. In Amsterdam kwam ik met nog een andere kunsthandelaar in gesprek die nog ergens een grote map met schetsen en tekeningen wist, die hij me wel zou kunnen bezorgen. Helaas kreeg de man een fataal hartinfarct voordat dit zijn beslag had kunnen krijgen, dus achter dat net heb ik helaas gevist. Dat spijt me nog steeds.Om van het schilderen een gezin te kunnen onderhouden moest er wel verdiend worden in een tijd dat verdienen voor heel velen moeilijk was, dus moest hij het vooral van een grote productiviteit hebben. Hij stelde doorgaans 10 ezels naast elkaar op en schilderde tegen dezelfde achtergrond 10 maal een verschillende voorgrond. Ik heb een schilderij van de Schreierstoren in Amsterdam, waarvan Rob Hart, zoon van Johanna, een andere versie heeft, bij Jonas Knoop heb ik nog een derde versie te koop gezien, helaas beide mooier dan de mijne.

Moira Klaver en Rob Hart, beiden kleinkinderen, bezitten ieder een bijna identiek schilderij van een houtsprokkelende oude boerenvrouw, alleen de lucht verschilt, die van Moira, wonend in de Provence, heeft een grijze nederlandse lucht, het schilderij in Maassluis heeft een heldere zomerse lucht zoals ze die in Maassluis wel vaker zouden willen zien.

Hij trok er veel op de fiets op uit om te schetsen, zowel met potlood, oliekrijt alsook olieverf. Zijn schetskistje is in het bezit van Moira.

Het Gooi en de Veluwe komen in veel schilderijen naar voren. Ook de Zuiderzee en later vooral Amsterdam.Hij ging vaak zo in zijn gedachten op dat hij meer dan eens het nakomertje Theo met zijn been van zijn fiets maaide bij het afstappen.

In zijn laatste amsterdamse tijd was cafe Schiller zijn favoriete cafe aan het Rembrandtplein, waar hij frequent kwam. Zijn favoriete sigaar was de Huifkar type tuitknak. Uit zijn op palet geschilderde zelfportret bleek hij ook pijp te roken. Wanneer de zaken goed liepen werd het geld betrekkelijk makkelijk besteed, met name aan perzische tapijten, waarvan er zich nog enkele in de familie bevinden. Hij was een kleine man, minder dan 1 meter 70. Hij hechte zeer aan een verzorgd voorkomen, als jongeman had hij iets van een dandy , in de ogen van nu.

Oma Nettie was een knappe, stijlvolle vrouw om te zien. Zij kan niet een echt zorgeloos leven hebben gehad. Behalve voor Sheherazade stond zij ook model voor Lacmee.

Persoonlijk vind ik zijn composities niet altijd geslaagd, met name vind ik dat het onderwerp zich soms wat te ver rechts in beeld bevindt. Zijn kleurgebruik is prachtig, levendig en rijk. Heel mooi vind ik zijn grijstinten, schitterende luchten, die prachtig laten zien hoe mooi Nederland in alle seizoenen kan zijn. Het impressionistische palet in Frankrijk is luchtiger, maar dat is het klimaat daar ook.

Een zwak punt zijn de door hem geschilderde handen. De handen van oma Nettie op het schilderij Sheherazade zijn grof getekend. Zijn veelvuldig geschilderde volkstypen hebben wellicht van zichzelf al grove trekken, maar zijn interpretatie van deze koppen is bepaald grof, wel zeer herkenbaar. Wanneer ik ergens binnenstap waar"opa aan de muur hangt" zie ik dat direct. Zijn koppen zijn "grof van snoet en oren", "koppen als koolrapen".
Ook weet ik dat hij paarden een moeilijk onderwerp vond, hetgeen zichtbaar is aan de talrijke paarden die in deze schilderijenverzameling "rondlopen". Zijn kwalificatie voor niet al te mooie benen was gedraaide kastpoten.

In tegenstelling tot al zijn nazaten, had hij helemaal niets met auto's. Als er al een auto in beeld kwam, was het onveranderlijk zijn versie van de T - Ford, ongeacht in welk jaar hij dat schilderde. Andere auto's kende hij niet.

Hij hield veel van katten, in mijn ogen moet iemand dan een goed mens zijn, honden hebben nimmer deel uitgemaakt van de huishouding. Wel was er een papagaai, Lokkie.
Het grote aantal schilderijen in de familie danken we aan Oma Nettie, die rijen dik het beste werk altijd achterhield.

Henk Klaver was de enige in de familie die in zijn atelier mocht komen, Henk kon goed tekenen. Verder was het atelier voor iedereen verboden terrein, volgens de verhalen; maar met zoons die belangstelling voor beeldhouwen toonden kan ik me dat niet echt voorstellen.
8 Recencies

Vanaf 1920 heeft hij recensies uit kranten bewaard, een recensie in de Gooi en Eemlander noemt dat hij veel meer aandacht verdient en noemt het verrassend dat hij behalve een goed pottenbakker en beeldhouwer ook een zeer deugdelijk kunstschilder blijkt te zijn met breed impressionistisch werk.

In 1927 beschrijft de Merwe Post een tentoonstelling door de "club van Zes", waarvan Cornelis deel uitmaakte. Deze zelfde club exposeert in 1933 in het Stedelijk Museum in Amsterdam op een Crisistentoonstelling, zijn schets in olieverf van kaartende boeren is in mijn bezit. In 1928 heeft hij voor de Synagoge in de Linnaeusstraat in Amsterdam abstract-decoratief beschilderde metalen panelen ontworpen.Het Nieuw Israelitisch Nieuwsblad bericht daarover op 14 september 1928. Deze synagoge is inmiddels gesloopt.

Het Soerabaiasch-Handelsblad schrijft een lovende recensie van een tentoonstelling in Toendjoengan, een van die schilderijen is in mijn bezit, maar in zeer slechte staat.

NRC 24-03-1928 :"Corns de Bruin is volbloed schilder, die graag breed en forsch den kwast hanteert en hier stevige goede studies van zigeuners, van een baboe, van stoelenmatters enz exposeert."
7 Schilder

Zelf zag hij zich in de eerste plaats als schilder en gezien de hoeveelheden verkocht werk lijkt die zienswijze mij gerechtvaardigd, hij is zeer productief geweest, maar desondanks viel het niet mee ervan te leven met een groot gezin. Wel kreeg zijn werk zeer lovende recensies. hij gold als een bekwame tweede generatie hollandse impressionist.

Inmiddels weet ik ook uit persoonlijke, zij het zeer geringe, ervaring dat een impressionistisch getint schilderij vlotter te maken is dan een beeldje, waarbij bovendien het gevaar voor mislukking door andere dan artistieke tekortkomingen nogal groot is. Bovendien is de status en dus de waarde van een olieverfschilderij groter dan van ceramiek, zodat het ook financieel gezien meer voor de hand ligt het accent in hoofdzaak op schilderen te leggen.

In zijn schilderijen komt onmiskenbaar naar voren dat hij met sjablonen heeft gewerkt. Opvallend vaak zien we hetzelfde roeibootje, dezelfde botter met uitstaand zeil, spiegelbeeldige taferelen. Het begon me pas op te vallen naarmate de verzameling groeide.Toendertijd was het werken met sjablonen even wijdverspreid als het werken met dia's nu.Het is een illusie en een overschatting te menen dat alle schilders van vroeger zo goed tekenden dat ze het zonder hulpmiddelen konden stellen.

Hij verkeerde niet in de luxe positie dat hij alleen maar kon schilderen in goedbetaalde opdracht, hij had geen mecenas, hij moest schilderen om den brode. Van patienten in Amsterdam hoorde ik dat kunsthandelaren met een huifkar vol schilderijen langs de deuren gingen, waarbij zijn werk met lijst voor 45 tot 50 gulden werd verkocht, te betalen in wekelijkse termijnen van 1 gulden.
Enkele schilderijen kreeg ik uit de nalatenschap van oude patienten. Een oude joodse dame , die 23 schilderijen bezat die op deze wijze voor 1 gulden per week waren aangeschaft, had er 4 van Cornelis. Ze wilde die aan mij nalaten, maar dat durfde ik niet te accepteren, bang als ik was dat aan mijn integriteit kon worden getwijfeld.

"Een ethische houding is niet de kortste weg naar rijkdom".

Wanneer hij zelf schilderijen van matig niveau vond, signeerde hij met "van Wijck", dat waren broodschilderijen, ramsjwerk.Vond hij ze zelf goed, dan werd gesigneerd met "Corns de Bruin ft" ( fecit, latijn, betekent heeft gemaakt ). Een graadje minder werd het Corns de Bruin, weer iets minder werd het C. de Bruin. Tegels werden met CDB gesigneerd, ook sommige schetsen tonen deze signatuur. Ook werd wel gesigneerd met Hindenberg, mogelijk was dat goed voor de verkoop aan onze oosterburen. Het schilderij in mijn internetcollectie "Schip met storm op zee" is gesigneerd W. Hindenberg.

Talrijke ongesigneerde schilderijen werden gekocht door Henk Welther, die ze dan verkocht onder zijn eigen naam. Henk Welther schilderde zelf niet onverdienstelijk, maar leefde vooral van de handel in door hem gesigneerde werken. Hij speelde de kunstschilder op zijn Haags, met een baret schuin op het hoofd. Hij had goede relaties. In 1947 werd hij dood en beroofd van al zijn schilderijen en geld gevonden. Hij kocht werk van Jan en Aris Knikker, Arnoud van Gilst, Henk Schallenberg en Cornelis de Bruin. Voor deze schilderijen betaalde hij tussen 5 en 10 gulden, afhankelijk van de afmetingen.Hij signeerde met Henk Welther, dat verkocht goed in Engeland, Canada en Amerika, maar ook met H. Endlich of W. Markenstein, dat deed het in Duitsland goed.Recente, gedetailleerde informatie van de kleinzoon van Henri Welter leert:"het blijkt niet alleen om de schilder/kunsthandelaar Hendrik Welther (1895 - 1947) te gaan, maar ook om zijn broers Henri Welter (1886 - 1948) en Willem Frederik Welter (1895). Alledrie de broers handelden in werk van o.a. Arnoud van Gilst, Aris Knikker, Henk Schallenberg, Jan Knikker, Cornelis de Bruin en Jan Knikker jr.Hendrik Welther signeerde met "H. Welther", Henri Welther met de naam van zijn moeder "H. Endlich" en Willem Frederik signeerde met "W. Markenstein" naar de familienaam van zijn vrouw.Na hun dood werden werden de signaturen door vervalsers veelvuldig op bestaand en op ongesigneerd werk van anderen geplaatst."De gedachte ooit een min of meer volledig overzicht van mijn opa's werk te schetsen wordt wel hoe langer hoe meer een illusie. Hem recht doen moet meer dan genoeg zijn, dan ligt de lat hoog genoeg.

Ook de koopman Jan Kelderman kocht op aanzienlijke schaal van Cornelis. Cornelis' omvangrijke productie is dus nog onder minimaal zes andere namen te koop. Hij moet buitengewoon productief geweest zijn.

Over Jan Kelderman hoorde ik van Fred van Baerveldt, tot voor kort eigenaar-directeur van een bekend veilinghuis in IJlst, thans onderdeel van de Christiesgroep, dat van deze Jan Kelderman nog regelmatig schilderijen opduiken. Op het onvolprezen internet kwam ik Jan Kelderman ook meer dan eens tegen. Hij gold in de eerste plaats als koopman die via beurzen en markten ook schilderijen verkocht. Het was bekend dat vele van zijn schilderijen van andere schilders afkomstig waren. Hij presenteerde zich bij bedrijven steevast met de woorden : ik ben Jan Kelderman ,de bekende kunstschilder. "Zijn" schilderijen hebben hoegenaamd geen waarde, dat houdt op tussen 100 en 200 euro.

Via Art Auction Sales zijn tussen 1986 en 2003 79 schilderijen van Cornelis verkocht voor prijzen tussen 400 en 6000 dollar.

Alhoewel nog steeds niet van topprijzen sprake is schijnt hij wel in de lift te zitten, dit hoorde ik van voornoemde Fred van Baerveldt. Een deel van mijn verzameling heb ik in de loop der jaren gekocht, de duurste voor 3500 gulden en dat is meer dan een kwart eeuw geleden.

Nu ik inmiddels zoveel meer werk van hem heb ontdekt, blijkt me dat het niet het minste is wat bij zijn dood nog in de familie aanwezig was, ook weet ik dat hij niet in armoede gestorven is, Zijn vrouw was redelijk vermogend en hij heeft hard gewerkt en schilderde het soort beelden dat ook gewone mensen graag aan de muur hadden. Frivool werk heb ik van hem nooit gezien.
6 Plateelbakkerij Delft

Na een jaar van rusteloosheid waarin hij veel in Duitsland verbleef, koos hij er toch voor in Nederland te blijven. In 1906 treedt hij in dienst van de Plateelbakkerij Delft ( P.B.D. ), het bedrijf van Briegleb, dat zich inmiddels in Hilversum bevindt.In mei 1906 vestigt het gezin zich in Laren, aan de Nieuweweg 486A, maar na een maand wordt de grond hem alweer te heet onder de voeten en vertrekt hij naar Berlijn, waar hij de bekende kunstcriticus Wilhelm Valentiner ontmoet, die toen werkte in het "Kaiser Friedrich Museum".

Valentiner wees hem in het museum de weg, Cornelis schrijft in 1906 naar oma Nettie:
"....voor mijn Perzische Decoren... en heeft mij in afdelingen gebracht die voor mij van zeer veel nut kunnen zijn, ook zal hij mij vandaag voorstellen aan een speciale verzamelaar van Perzische oudheden , die een groote villa te Potsdam bewoont....de hele relatie met Dr Valentiner is van onberekenbaar nut voor mijn verdere arbeid en mijn reis naar Berlijn zal van zeer veel betekenis zijn want onze vriendelijke dokter is heel goed op weg om zich hier een plaats te veroveren en beroemd te worden".

Ook schrijft hij over de mogelijkheid dat tekeningen van hem met teksten van Valentiner zouden worden uitgegeven.Verder vertelt hij over zijn pogingen zijn plastieken "Don Quichotte" en de "Wisselaars in de tempel" in Berlijn te verkopen. Feit is dat het Kaiser Friedrich Museum destijds werk van hem heeft aangekocht, maar dat werk heeft waarschijnlijk de wereldoorlogen niet overleefd, het is althans niet te achterhalen.

Overigens is "Don Quichotte"een steeds in zijn werk terugkerende figuur, hij was er klaarblijkelijk zeer door gefascineerd.
Wellicht voer voor psychologen ?? herkende hij iets van zichzelf ??
Verder heb ik een en ander geput uit het "Mededelingenblad van de Nederlandse Vereniging van Vrienden van de Ceramiek". O.a. is door de P.B.D een grote hoeveelheid ceramiek ingestuurd naar de wereldtentoonstelling in Milaan in 1906. Het is goed mogelijk dat de volgende voorbeelden daarbij hebben gehoord.

Hij reisde per trein naar Milaan en bezocht ook Rome, het Vaticaan en Venetie.
Ook de perzische taferelen komen in zijn schilderijen steeds terug, o.a. in het schilderij van Sheherazade. Oma Nettie zat model voor dit fraaie schilderij, het hangt bij Wiek, echtgenote van Theo, boven het kastje dat is gemaakt door oma Nettie's vader.

In 1910 verhuisde het gezin naar Bunnik . "Altijd wanneer het tijd werd om weer te behangen , prefereerde hij het om te verhuizen".
In Bunnik hield hij het tot 1913 uit. In die tijd schilderde hij vooral en maakte nog steeds werk voor Heystee.Dat jaar verhuist het gezin naar Maarssen, waar hij met de al vaker genoemde Heystee een vergunning aanvraagt voor de oprichting van een kunstaardewerkfabriek met moffeloven, "De Terracottafabriek". Er resteert helaas slechts weinig uit deze periode, vooral impressionistisch geboetseerde volkstypen.

Het bedrijf was geen lang leven beschoren. Oorspronkelijk werden de ovens met hout gestookt, maar in 1914 moest op turf worden overgegaan, waardoor menige ovenlading mislukte, door "pukkels" in het glazuur. De technische kant was nooit zijn sterkste kant. De eigen fabriek weerhield hem er niet van ook nog een tijd bij Villeroy en Boch in Mettlach te werken, o.a. werden fraaie eetserviezen geproduceerd, een ervan is nog nagenoeg compleet in familiebezit, bij Marijke Klaver. Er is slechts een enkelbord gesneuveld.In 1918 hield hij samen met een schilder-graficus een tentoonstelling in Maarssen, hij toonde daar aardewerk.In 1918 vertrok hij naar Baarn, Laanstraat 58 ,waar hij zich met pottenbakken bleef bezig houden.

In 1920 toonde kunsthandel Vos in Laren zijn werk :"vazen en pullen, beeldhouwwerkjes, boerenvrouwtjes, sjouwers en zwoegers".

Intussen was hij in 1919 ook nog enige tijd werkzaam in Darmstadt bij de Groszherzogliche Keramische Manufaktur.

In 1923 verhuisde hij naar Amsterdam, Amstellaan 69 II, waar hij de rest van zijn leven zou blijven.

Na de tweede wereldoorlog werd de Amstellaan herdoopt in Stalinlaan en toen de verdiensten van Stalin echt duidelijk werden, werd de laan herdoopt in Vrijheidslaan. ( 1956 )Zijn atelier bevond zich in de Kerkstraat 203 h. Daar hoorde hij in ieder geval het "gepingel" van zijn geliefde wederhelft niet.De contacten met Heystee zijn altijd gebleven.
5 Dordtse Kunstpotterij Dordrecht

Van 1903 tot 1906 werkte Cornelis bij de Dordtse Kunstpotterij te Dordrecht, waar hij wederom het begin van een bedrijf meemaakte.Zijn aandeel in de ontwikkeling van de D.K.P. wordt als groot beschreven. Van zijn werk uit deze periode is vrij veel bekend dankzij de tentoonstelling in 1974 in het Museum Mr S. van Gijn in Dordrecht, de daar nog aanwezige keramiek bevindt zich in depot. Bij mijn bezoek aan dit museum was de conservator, toevallig ook een de Bruin, de gehele dag in conferentie, ik heb toen dus in Dordrecht niets van zijn werk kunnen zien.Bekend is het opvallende aardewerk, vaak met aangeboetseerde dierfiguren.

Het gezin heeft een aantal jaren in Dordrecht gewoond, aan de Bleekersdijk 24. Nol en Ina zijn daar geboren. J.M. de Groot schreef de catalogus "De Dordtse Kunstpotterij 1903-1908", waarin Cornelis uitgebreid aan de orde komt.De studie van W.D.H. Spijker, "Neder-landse Keramiek vanaf de Jugendstil tot 2000" zegt o.a. het volgende:"De Dordtse Kunstpotterij is opgericht onder directie van A. Mak. Cornelis de Bruin , daarvoor werkzaam bij De Distel, was vanaf de aanvang in dienst als ontwerper en schilder.Het werk van de DKP kenmerkt zich door een geheel eigen karakter. Typisch zijn bv. de vazen , tegels en prachtige tegeltableaus met Hollandse voorstellingen, veelal in klederdracht en soms met een toepasselijke spreuk voorzien, veelal naar ontwerpen van Cornelis de Bruin. De Bruin's ontwerpen met daarop dierplastieken zoals muizen, poezen of eenden zijn eveneens heel karakteristiek. Voorts zijn er door hem een aantal beelden gemaakt, soms gemerkt, soms alleen maar voorzien van de ingekraste initialen CdB".

In het tijdschrift Antiek wordt door mevrouw M. Singelenberg-van der Meer uitvoerig aandacht besteed aan de schilder en boetseerder Cornelis de Bruin. In de voorbereiding van dit artikel heeft ze een dag bij mij doorgebracht om het "archief" van Cornelis, dat ik bezit, door te lezen. Van haar verhaal heb ik nu weer dankbaar de vruchten geplukt.

Cornelis was een nogal heetgebakerd type, hij had regelmatig driftbuien, hij kon zich slecht bedwingen. Hij verdroeg moeilijk iemand boven of naast zich ,daarnaast was het een onrustig en zeer energiek mens, steeds op zoek.Volgens de verhalen raakte hij niet zelden in een handgemeen gewikkeld. Ook werden met regelmaat breekbare dingen aan diggelen gesmeten wanneer hij weer eens uit zijn vel barste, bij voorkeur die voorwerpen waarop degene die zijn driftbuienopriep, het meest gesteld was. Oma Nettie heeft het niet altijd gemakkelijk gehad.De Amsterdamse tegelhandelaar Heystee was een van de vaste afnemers van de D.K.P., maar accepteerde uitsluitend werk dat door Cornelis was gemaakt. In die tijd werd bij de D.K.P., dankzij het succes, een tweede kunstenaar aangesteld, die veel ervarener was en dat beviel de notoire solist Cornelis de Bruin minder dan matig.

Er was een nauwe relatie gegroeid tussen Cornelis en Heystee, Cornelis ging vaak met hem naar Amsterdam, waar hij dan logeerde bij Jean Stemmler, een handelaar in glas en keramiek, ook vaste afnemer van de D.K.P. Het was via deze connecties dat hij in contact kwam met de oprichter van "Plateelbakkerij Delft", de heer Briegleb.

Voor Heystee ontwierp hij tegels en met Stemmler ging hij vaak naar het buitenland, in Duitsland o.a. naar de "Duitse Schwarzwalder Steingutfabrik" in Hornberg, waar hij dan steevast verbleef in "Hotel Pension zum Baeren". Alhoewel hij uitgebreid de kans kreeg daar te blijven werken - hij werd daar zeer gewaardeerd - besloot hij na lange tweestrijd zich toch liever niet in Duitsland te vestigen, maar bij voorkeur vanuit Nederland duitse opdrachten uit te voeren.

Uit de periode 1905-1906 bezit ik talrijke brieven van zijn hand, waaruit naar voren komt dat hij het toch niet aandurfde in Duitsland, hij wilde geheel vrij zijn in zijn werk. Ook was de duitse sfeer niet bepaald de zijne.
"Duitsland en individualisme staan soms op gespannen voet".

Als er verder iets uit zijn brieven naar voren komt is het wel zijn liefde voor zijn gezin. Helaas zijn zijn brieven nimmer gedateerd. Waarschijnlijk is het laat in de herfst van 1905 wanneer hij Oma Nettie schrijft, met de onveranderlijke aanhef

"liefste lieveling":
"ik stel mij jou voor later als een lief gezet vrouwtje die met mooie kleren en zonder geldzorgen, lieve kinderen en een rustig huis toch geen berouw heeft zoo'n avontuurlijke schilder te hebben getrouwd, die af en toe wel eens nijdig kan worden".
Hij ondertekende altijd met:"je liefhebbende man".

In 1905 zag hij zich dus al in de eerste plaats als schilder,
4 Gezin De Bruin

12 April 1900 trouwden Cornelis en Naatje de Haas. Naatje, oma Nettie werd 15-4-1894 geboren in Alkmaar, als dochter van Aron Josua de Haas, schrijnwerker, geboren in Meppel, op zijn beurt zoon van Josua Aron, koopman en schrijnwerker, geboren in Appingedam en Hesselina Nias, koopvrouw. Dat de familie joods was behoeft met deze oud-testamentische namen geen betoog. De familie is van asjkenasisch - joodse oorsprong. De naam Nias luidde ooit Nash. Mosche Nash stierf in 1807 als opperrabbijn in Zwolle. Zijn gebedenboek is nog in familiebezit.
Een kastje gemaakt door oma Nettie's vader staat in het huis van mijn moeder.

Het ging de familie de Haas voor de wind zoals moge blijken uit het feit dat Naatje het conservatorium bezocht. Zij werd pianiste en heeft o.a. nog concerten gegeven in Engeland. De welstand van haar familie heeft er mogelijk toe bijgedragen dat Cornelis zich een carriere als kunstenaar heeft kunnen permitteren, maar gezien het gemak waarmee hij het geld aan mooie dingen besteedde wanneer hij het had, lijkt het me dat ze toch wel enigszins van de hand in de tand geleefd zullen hebben. Bovendien was hij al volop kunstenaar toen zij elkaar leerden kennen.Wel was oma Nettie degene met de vinger op de knip. Meer dan eens stuurde ze manlief met een van zijn impulsaankopen, vooral perzische tapijten, terug naar de verkoper.

Ondanks zijn enorme productiviteit kan het in het interbellum toch geen sinecure zijn geweest met een gezin van 5 kinderen het hoofd boven water te houden met zijn schilderijen, aardewerk en keramiek.

Overigens was de waardering voor het pianospel van oma Nettie bij Cornelis op zijn minst ambivalent.Hij verbood dat "stomme gepingel" wanneer hij in zijn atelier werkte of zich anderszins binnen gehoorsafstand bevond.De kleine Theo ( ook Teti of Thos genoemd ) heeft vaak , verscholen onder de tafel met overhangend perzisch tapijt , naar haar spel zitten luisteren.Het was niet zo dat Cornelis, die door zijn vrouw altijd Cor genoemd werd en door de rest van de familie Kees, niet van muziek hield, integendeel, hij zong ook af en toe in opera's en schreef soms muziekrecensies, volgens de verhalen.Ik heb het uiteraard bruine vermoeden dat zoon Theo's uitgesproken meningen over componisten en grote musici, feitelijk de meningen van zijn door hem zeer bewonderde vader waren.

Ze kregen 5 kinderen, ruim een jaar na hun trouwen kwam Arnold Gerard, Nol, die later zeer ten dele in zijn vaders voetsporen zou treden als pottenbakker, hij was ook muzikaal en erfde de vleugel van zijn moeder geruime tijd voor haar dood in 1951. Een landelijk bekend product van Nol waren zijn Rock 'n Roll-kopjes.Daarna volgden drie dochters,Celina Regina, die Ina werd genoemd en vervolgens Johanna , roepnaam Jo, en daarna Nettie. De meisjes hebben geen kunstzinnige neigingen gedemonstreerd.Zoon Theo was het nakomertje, hij kwam 14 jaren na Nol, die zeker in forse mate medeverantwoordelijk om niet te zeggen "medeschuldig" is geweest voor, respectievelijk aan Theo's opvoeding. Theo had aanvankelijk de ambitie om beeldhouwer te worden, maar Cornelis heeft hem ervan overtuigd dat een goede universitaire opleiding wel zo verstandig was. Tijdens het gesprek waarin Cornelis Theo adviseerde te gaan studeren schetste hij een beeld uit "de Hel van Dante" op een stuk pakpapier. Ik heb die tekening zorgvuldig bewaard.Het financiele offer van dit kunstenaarsgezin om dat mogelijk te maken moet aanzienlijk zijn geweest.

Theo heeft ze wel waar voor hun geld gegeven, zijn bijnaam als student was "cummetje", omdat hij de meeste examens cum laude aflegde. Hij was de trots van de familie en dat was wel te merken. Toen hij met pensioen ging nam hij het beeldhouwen weer op. Hij heeft nog bijgedragen aan een expositie van de vereniging "Met Pincet en Penseel" in het Singermuseum in Laren.
3 Plateelbakkerij De Distel Amsterdam

Eind 1894 werd in Amsterdam plateelbakkerij "De Distel" opgericht, Cornelis trad daar in dienst en werd onmiddellijk artistiek leider. Hij was toen 24 jaar.

Hij had een zeer grote productiviteit en terwijl hij bij "de Distel" bleef, hervatte hij zijn studie in het cursusjaar 1895-1896.Uit deze begintijd van "de Distel" is slechts weinig bewaard gebleven, ook werd het werk zelden gesigneerd.Het is via zijn werk bij "de Distel" dat hij een groot aandeel heeft gehad in de decoratie van het Tuschinskytheater.Uit deze tijd is in Otterlo nog wel enig werk te zien in het Tegelmuseum ( in depot).

Hij zou tot 1903 bij "De Distel" werkzaam blijven. In de Winkler Prins staat hij vermeld wegens zijn artistieke verdiensten voor "De Distel". Recent vond ik al "googlend" nog een stel dure vazen te koop aageboden, door hem gemaakt bij "De Distel".

Heel bekend zijn de gigantische tegelplateaus van zijn hand uit die periode. Hij maakte 8 plateaus van 230 x 150 centimeter met oorlogstaferelen uit de Boerenoorlog, waarbij hij zich dankbaar liet inspireren door de tekeningen van de engelse militair Collin Woodville, alsmede door krantenfoto's uit die tijd. Naast deze enorme voorstellingen maakte hij nog 8 kleinere plateaus met portretten van Boerengeneraals en 4 plateaus met stichtelijke spreuken als o.a. "Eendragt maakt Magt" en "Geduld en Moed". Deze plateaus bepaalden de sfeer in cafe "Transvalia" in Rotterdam aan de Bergweg, hoek Benthuizerstraat.

In Nederland bestond in die dagen grote sympathie voor de Boeren, ze werden als een soort landgeno-ten beschouwd, niet in de laatste plaats door de strenge vari-ant van het orthodox protestantse geloof, dat zeer verwant was aan wat in conserva-tief Nederland op-geld deed, funda-mentalisme avant la lettre en verder uiter-aard de taal, die toen nog vrijwel gelijk was aan de onze.In onze ogen werden de Boeren wreed onderdrukt door de Engelsen, het spreekwoordelijke "perfide Albion"stamt uit die dagen, als ik het wel heb. In ieder geval zijn de Engelsen de uitvinders van de concentratiekampen. Die eer komt hen zeer verdiend geheel toe. Het zijn wel vooral de duitsers die hier heel graag op hameren.

In die dagen werd geld ingezameld voor het ondersteunen van oorlogsslachtoffers en bannelingen. De tentoonstelling in "Transvalia" was onderdeel van deze campagne, de tegelplateaus de vervolmaking van de tentoonstelling.In 1907 werd het cafe uitgebreid met een bioscoop, deze werd een grote trekpleister voor de wijde omtrek mede door de fraaie, zeer prominente plateaus. In 1935 werden cafe en bioscoop vervangen door het nieuwe Victoriatheater, waarbij de plateaus achter het behang verdwenen dan wel werden weggetimmerd of weggehakt en naar de kelder verbannen.Echter in 1970, toen het Victoriatheater een andere bestemming kreeg , kwamen ze verrassenderwijs goeddeels onbeschadigd tevoorschijn. Ze zijn toen aan het Rijksmuseum te koop aangeboden, maar die zagen er niets in. Toen de ambassadeur van Zuid Afrika hier lucht van kreeg was een bestemming snel gevonden. De 2500 tegels werden naar Zuid Afrika verscheept en voor zover nodig gerestaureerd. Ze vormen nu het pronkstuk in het Oorlogsmuseum in Bloemfontein, waar ze de eerste en grootste zaal geheel vullen. De entree van dit museum is daardoor overweldigend, zoals vrienden die daar op mijn instigatie op bezoek zijn geweest , aan den lijve hebben ervaren.Dankzij dat bezoek en hun gesprek met de conservator van dat museum bezit ik nu de laatste catalogus van deze tegelcollectie. Ik had een lang telefoongesprek met hem en heb al diverse verhalen en foto's naar hem toegestuurd. Recent werd een verkorte engelse versie van mijn verhaal in het museumblad "Knapsak" gepubliceerd.Willem Frederik Hermans maakte in 1983 in de N.R.C. in een paginagroot artikel gewag van de tegelplateaus van Cornelis, het artikel ging eigenlijk over ons kikkertaaltje en de verwording tot een hottentottentaaltje in Zuid Afrika.
Hermans maakte de reis naar Zuid Afrika zonder het gezelschap van zijn zwarte echtgenote en had na deze reis een heel positief beeld van Zuid Afrika gekregen, zoals we wel vaker zien bij mensen die het met eigen ogen hebben gezien.

Door dit uit te dragen heeft hij zich toen in Amsterdam onmogelijk gemaakt, hij is daar tot persona non grata verklaard, met dank aan zogenaamd progressief Amsterdam.Nu wil Job Cohen dat er een straat naar de grote Hermans wordt genoemd, of dat er een standbeeld wordt opgericht.In heel veel portieken in Amsterdam en niet alleen daar hebben zich langdurig tegelplateaus van zijn hand bevonden. Daar is vrijwel niets meer van over. In het kader van renovatie is veel gesneuveld, een enkel exemplaar heb ik kunnen achterhalen. Via het Tegelmuseum in Otterlo vond ik nog twee kleine tegelplateaus en een viertal aquarellen uit ongeveer 1900.Deze waren afkomstig uit de nalatenschap van Dirk Zwanink, plateelschilder bij de Westraven faience- en plateelfabriek in Utrecht. Dirk Zwanink heeft het plateelschilderen van Cornelis geleerd, het is echter onbekend of Cornelis ooit bij Westraven heeft gewerkt. De vier aquarellen waren waarschijnlijk schetsen voor tegelplateaus.
2 Er gaan verhalen ...

De verhalen in de familie over onze afkomst zijn fraaier en interessanter dan de feiten.
Ik kan me nog zeer levendig herinneren dat oom Nol, de oudste zoon, bij een bezoek in Winschoten in geuren en kleuren het verhaal opdiste dat de familie de Bruin zou afstammen van ene Sylvester, een zeerover. Voor deze kleurrijke versie heb ik nergens zwart op wit een bevestiging gevonden. Het zegt ongetwijfeld meer over Nol dan over onze afstamming.

Ook het andere verhaal in de familie over Cornelis' geschiedenis is interessant, maar eveneens volstrekt onverenigbaar met de feiten.Hij zou de zoon zijn van een streng katholieke architect uit Den Haag. Op het seminarie, waar hij was voorbestemd om priester te worden, zou hij zich met recalcitrant gedrag nogal hebben doen gelden. Deze "carrière" eindigde op zijn 16de jaar met het van de trap af werken van een priester, dit heb ik van twee kanten gehoord en ik hoorde het graag.Dat recalcitrante en die priester in het trapportaal zouden eigenlijk wonderwel in het beeld kunnen passen.Vervolgens zou Cornelis hem naar Parijs gesmeerd zijn, waar hij zich tot selfmade schilder ontwikkeld zou hebben.Dit verhaal heb ik van mijn vader, die er ook een handje van had om feiten naar believen te kleuren.Of zou Cornelis zelf een aartsfantast zijn geweest, die behalve zijn genen ook deze kleurrijke versie van zijn jonge jaren aan zijn kinderen heeft meegegeven?Wel betrekkelijk zeker is het verhaal dat hij, een klein jaar getrouwd, de priester die kwam informeren waar de kindertjes bleven, deze hardhandig naar het trapportaal verwees. Meneer pastoor vloog struikelend over zijn soutane ijlings de trap af.Degene die later wel feitelijk door Cornelis van de trap geduwd is, is zijn oudste zoon Nol, die letterlijk het huis uit gesmeten is, ook al wegens recalcitrant gedrag, een familiekwaal.

Wel feitelijk is dat hij later een beurs van koningin Wilhelmina heeft gekregen voor zijn kunstopleiding, hij is haar altijd zielsdankbaar gebleven en greep iedere kans aan haar toe te juichen altijd en overal waar en wanneer zij zich onder het volk begaf. In de catalogus van de Algemene Kunst- en Antiekveiling Oktober 2005 staat onder meer het volgende:

"Prinses Wilhelmina was met de schilder bevriend en kocht tussen 1959 en 1963 werk van hem".
Zoon Theo heeft meer dan eens als klein jongetje urenlang op zijn schouders gezeten, wachtend tot Hare Majesteit voorbij kwam. Ook is een feit dat hij des duivels werd wanneer een postzegel met de beeltenis van de koningin scheef werd opgeplakt, de wereld was te klein wanneer iemand het bestond de postzegel op de kop te plakken. Hij kon heftig uit zijn slof schieten, hij was temperamentvol, opvliegend en alles behalve gelijkmatig.

In het gezin van Cornelis werd aan tafel nooit uit de Bijbel gelezen, maar wel altijd uit o.a. Goethe en Shakespeare.Dat lijkt me van een meer dan gemiddeld niveau getuigen voor een metselaarszoon, met niet meer dan lager onderwijs.De inbreng van oma Nettie zal in dezen ongetwijfeld een hoofdrol gespeeld hebben.

In Pieter Scheen wordt ten aanzien van Cornelis vermeld dat van hem in 1890 op een tentoonstelling in Maastricht bij Mak van Waay een schilderij "Winteravond" heeft gehangen, dat was dus twee jaren voordat hij naar de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten. Hij was dus al duidelijk onderweg naar het kunstenaarschap voordat hij aan een formele opleiding begon.Het feit dat hij op zijn 13de naar Hilversum ging om bij een "schilders-bedrijf" in de leer te gaan, vond ik onder meer be-vestigd bij Saskia de Bodt en Jeroen Kapelle, kunst-historici, die in 2003 een studie over prenten-boeken, ideologie en illustratie van 1890 tot 1950 schreven.Zij noemen zijn litho-grafisch werk in het Sinterklaasprentenboek "van Spanje naar ons land", dat zich niet alleen in de collectie van het Stedelijk Museum bevindt, maar ook in de mijne.

Tot mijn spijt heb ik nooit zijn drie overige geïllustreerde boeken kunnen achterhalen. Indertijd heeft een boekenantiquair in Amsterdam, die graag iets wilde terugdoen na alle zorg die ik aan zijn zieke moeder had besteed, er voor mij naar gezocht, maar zonder resultaat, ik had gehoopt dat Saskia de Bodt het zou noemen, maar het zal wel voor altijd in duister gehuld blijven. Ik weet wel heel zeker dat er nog drie boeken moeten zijn, o.a. iets met een "biggetje Knor" als ik me niet heel erg vergis. Wanneer ik de titel of de schrijver zou weten zou ik kunnen slagen, maar op illustratoren wordt niet gearchiveerd, helaas. Inmiddels ben ik nog diverse tekeningen tegengekomen, die me typisch bedoeld lijken voor de illustratie van boeken, daar althans zeer goed zouden passen.
1 Jeugd en opleiding

Cornelis de Bruin werd geboren op 7-4-1870 in Utrecht, als zoon van Geurt Gerard Wilhelmus de Bruin, metselaar en Maria Christina Jungman, zonder beroep. Cornelis' vader was de derde uit een gezin van 11 kinderen, het oudste kind stierf 3 maanden oud.Een van de meisjes trouwde een van Boetzelaer, ik weet niet welke. De familie de Bruin heeft zijn wortels in Soest, ze waren rooms katholiek, Cornelis is ook in Soest begraven, op het Kerkhof van de Nederduitsche Hervormde Gemeente , hij stierf in Amsterdam, aan maagkanker. Zoon Theo , die chirurg werd, schreef niet veel later zijn proefschrift over maagkanker.

De grootvader van Cornelis heette eveneens Cornelis, Cornelis Janze de Bruin, hij was daghuurder en landbouwer, de familie was katholiek, hij trouwde in 1832 met Gerritje van 't Klooster , ze was naaister van beroep.Toen Cornelis 10 maanden oud was, overleed zijn moeder.Z ijn grootmoeder, Gerritje van 't Klooster, stierf op zijn eerste jaar.Cornelis groeide deels op bij een tante. Zo'n grote katholieke familie heeft zo zijn voordelen.Op Cornelis 4de jaar hertrouwde zijn vader, op zijn achtste jaar kreeg hij een halfzus, Gerarda Alijda Maria. Op zijn dertiende jaar overleed zijn vader.

Cornelis wilde van jongsaf schilder worden, hij had al vroeg artistieke aspiraties, zijn voogd vond dat als hij zo nodig wilde schilderen hij maar leerling in een schildersbedrijf moest worden en bezorgde hem op zijn 13de jaar, het jaar dus waarin hij wees werd, een plaats als leerling bij een schildersbedrijf in Hilversum . Sindsdien zou hij altijd gruwelijk de pest houden aan het opknappen van een huis.Wanneer het tijd werd om te behangen verhuisde hij liever. Zijn al vroeg bekende artisticiteit noopte hem zich tot selfmade kunstenaar te ontwikkelen, bepaald niet ongebruikelijk.Dat een dermate korte jeugd bevordelijk kon zijn voor een eigenzinnige persoonlijkheid lijdt geen twijfel.Zijn tomeloze energie en behoefte zich te bewijzen zouden zijn gehele leven bepalen tot aan zijn dood op 70-jarige leeftijd.

Op 25-2-1893 deed hij toelatingsexamen aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam voor de avondtekenklas, hij was dus 22 jaar oud op dat moment, zijn start in Hilversum was al bijna 10 jaar geleden. Hij volgde lessen tot eind 1894. De bekende professor August Allebe was zijn leermeester, deze was van mening dat schilderen niet zijn sterkste kant was, hij adviseerde hem zich vooral op plateelbakken toe te leggen. Waarschijnlijk had Allebe geheel gelijk.

Leerlingen van August Allebe staan erom bekend zeer subtiel luchten te kunnen schilderen met fraaie grijstinten, wat dat betreft zou Cornelis een goede leerling blijken te zijn.

De genoemde feiten dank ik ten dele aan het genealogisch onderzoek van tante Nettie. Ook het "archief" van Cornelis, vele brieven aan Naatje, van opdrachtgevers en uit de krant geknipte recensies van exposities heb ik indertijd van tante Nettie, de jongste dochter van Cornelis, gekregen. Zij zag mijn belangstelling en vond bovendien dat mijn handschrift indertijd aan dat van Cornelis deed denken. Ze vond dat ik meer dan wie ook in de familie dit archief moest hebben.Dat vind ik uiteraard ook en uit mijn schrijven van dit verhaal blijkt dat zij mijn belangstelling zeer juist heeft ingeschat. Jammer dat ik zo laat tot uitvoering kwam, er is eigenlijk niemand meer om nog dingen aan te vragen.